Auto en belasting. Wat verandert er in 2024?

Met een demissionair kabinet aan het roer zijn de fiscale ingrepen op autogebied voor 2024 beperkt. De belangrijkste kwestie komt echter juist door een gebrek aan beleid, want hoe zit het met de wegenbelasting voor elektrische auto’s?

  1. Elektrische auto’s en mrb

Terwijl de groei van de nieuwverkoop van elektrische auto’s langzaam stokt, kijkt iedereen in de sector reikhalzend uit naar toekomstig beleid. Er is immers veel onzekerheid over de belastingregels voor elektrische auto’s richting de toekomst. Zoals de regels op dit moment zijn, geldt de vrijstelling voor de mrb voor EV’s tot en met 2024. In 2025 krijg je dan nog 75 procent korting, maar vanaf 2026 geldt, zoals het nu formeel is geregeld, het normale tarief. Dat is in zoverre een probleem dat de mrb is gebaseerd op het gewicht van een auto en elektrische auto’s ontzettend zwaar zijn. EV’s worden dan stukken duurder dan vergelijkbare benzineauto’s. Lange tijd wordt al gesproken over de mogelijkheid van een gewichtscorrectie in maatstaven, ook omdat die er lange tijd was voor zowel hybrides als PHEV’s (die op dit moment nog steeds korting krijgen). De praktijk is echter weerbarstiger en zo’n regel is nooit daadwerkelijk van de grond gekomen. Nu dreigt niet alleen een forse lastenverzwaring voor berijders van een EV, maar is het merkbaar ook een flinke rem voor mensen die de switch nog moeten maken. De (financiële) voordelen van een elektrische auto ten opzichte van een zuinige benzineauto verdampen namelijk ineens als sneeuw voor de zon, helemaal met de nadelige wijzigingen die er voor bezitters van zonnepanelen in de lucht hangen. Het creëert een vorm van onzekerheid die niet helpt bij de transitie naar elektrisch rijden.

Bij sommige politieke partijen is er nog altijd de wens om EV’s te stimuleren, maar een ander deel vindt dat het inmiddels wel genoeg is geweest met alle fiscale voordelen. Zelfs na de verkiezingen weten we nog niets. We zullen moet wachten tot er daadwerkelijk een nieuw kabinet zit.

  1. Voor lpg en campers gaat mrb omhoog

De korting op de zogenaamde brandstoftoeslag in het geval van een zogenaamde lpg g3-installatie verdwijnt per 1 januari 2026, waardoor ook g3-rijders het volledige tarief van de motorrijtuigenbelasting (mrb) gaan betalen. Ter illustratie: met een wagengewicht tussen de 1.251 tot 1.350 kg stijgt het wegenbelastingtarief van €277 naar €407 per kwartaal. Deze wijziging geldt ook voor auto’s op aardgas. Dat is een opmerkelijk forse stijging. Ook wil het demissionaire kabinet de motorrijtuigenbelasting voor campers verhogen. Nu betalen eigenaren van een kampeerauto nog het kwarttarief vanwege de aanname dat zo’n voertuig slechts een deel van het jaar wordt gebruikt. Het kabinet wil de mrb verhogen naar een halftarief, waarmee voor deze groep het mrb-bedrag in de praktijk dus verdubbelt. Beide maatregelen passen in het idee dat alles langzaam over moet naar elektrisch. ‘Korting’ op dit soort brandstoffen past niet in dat beleid. Voor de berijders in kwestie is het evengoed een forse lastenverzwaring.

  1. Oldtimers langzaam zonder voordeel

De mrb-vrijstelling voor oldtimers wordt verder versoberd. Het voorstel is om de mrb-vrijstelling te ‘bevriezen’ op het bouwjaar 1988. Auto’s van voor die tijd zouden dus nog mrb-vrij worden, nieuwere niet meer. Deze maatregel moet ingaan vanaf 1 januari 2028, niet geheel toevallig de datum waarop een auto van vóór 1988 sowieso veertig jaar oud is. Het achterliggende idee is verder dat dit soort auto’s bij een toekomstige kilometerheffing toch nauwelijks kosten zullen maken: er wordt immers weinig mee gereden.

  1. Kilometerheffing?

Met het vallen van het kabinet is de invoering van een kilometerheffing weer iets minder zeker geworden. Hoe de toekomst eruit ziet, zal in grote mate afhangen van de koers van een nieuw kabinet. Een verschil met voorgaande jaren is dat er wel een voorstel is aangenomen waarmee het traject naar ‘betalen voor gebruik’ wordt ingezet richting 2030, maar uiteraard kan een nieuw kabinet dat altijd weer stoppen als dat de politieke consensus is. Wordt in 2024 vervolgd. Het feit dat er steeds meer elektrische kilometers worden gemaakt en de accijnsinkomsten hierdoor dalen, speelt overigens ook een rol voor partijen die vroeger tegen een kilometerheffing waren. Dat geld moet ergens vandaag komen en goedkoop autorijden is iets wat in Nederland nooit een lang leven beschoren is.

  1. Bijtelling blijft

Voor de fiscale bijtelling blijft alles in 2024 gelijk. Als je per jaar meer dan 500 kilometer privé rijdt met een zakelijke auto moet je bijtelling rekenen. Dat bedrag wordt bij het inkomen opgeteld. De Belastingdienst ziet dat namelijk als beloning in natura. Dat geldt ook voor elektrische auto’s. Het tarief is nog altijd 22 procent, maar voor een volledig elektrisch auto krijg je korting. Over de eerste €30.000 hoef je maar zestien procent te rekenen, maar daarboven geldt het volle tarief. Ook voor waterstofauto’s is er een tarief van zestien procent, maar dan over de volledige waarde van de auto. In alle gevallen geldt dat het tarief bij kentekening vijf jaar geldt, daarna moet je met het actuele percentage rekenen. Dat kan in je voordeel zijn als je een elektrische auto van een aantal jaren geleden zakelijk gaat rijden. Voor EV’s uit 2019 geldt bijvoorbeeld een tarief van vier procent tot €50.000. Dat scheelt honderden euro’s per maand!

Wil je geen bijtelling? Dan kun je je zakelijke kilometers bijhouden, zodat je onder de 500 privé-kilometers per jaar blijft, of je privéauto inzetten voor zakelijk gebruik en die kilometers declareren.

  1. SEPP-subsidie voor EV’s

Ook in het nieuwe jaar geldt de Subsidieregeling Elektrische Personenauto’s Particulieren of SEPP. Dit is voor zover bekend wel het laatste jaar waarin de subsidieregeling bestaat. In 2024 gaat de aanschafsubsidie wel verder omlaag. Op de aankoop van een nieuwe elektrische EV tot €45.000 krijg je in 2024 €2.550 als tegemoetkoming. De aankoopsubsidie voor elektrische occasions blijft tot en met 2024 op €2.000 staan. Deze stimuleringsregeling stopt met ingang van 2025 eveneens. Let op als je een elektrische occasion op het oog hebt: de oorspronkelijke prijs van de auto mag eveneens niet hoger zijn dan €50.000.

Bron: Autoweek

Uitstel verplichte CO2-kilometerregistratie tot 1 juli 2024

CO2-registratie • De regeling wordt wellicht nog iets aangepast en bedrijven moeten zich minstens 2 maanden tevoren kunnen voorbereiden.

De verplichting dat bedrijven met meer dan 100 werknemers de CO2-uitstoot van alle zakelijke mobiliteit én woon-werkverkeer moeten registreren, wordt wederom uitgesteld. Invoering stond gepland voor 1 januari 2024. Het ministerie van I&W stelt nu aan het demissionaire kabinet voor de invoer naar 1 juli 2024 te verplaatsen.

Het uitstel van het ‘Besluit CO2-reductie werkgebonden personenmobiliteit’ volgt op een advies van de Raad van State. De raad heeft gevraagd om enkele verduidelijkingen in de toelichting van het besluit op te nemen. Zo zou de grenswaarde, waaraan de bedrijven in 2030 moeten voldoen, wellicht iets worden aangescherpt. Omdat de bedrijven zich minstens twee maanden tevoren op de nieuwe wet moeten kunnen voorbereiden, wordt invoering per 1 januari 2024 niet gehaald. Daarom is de verplichte datum waarop bedrijven moeten gaan rapporteren verschoven naar 1 juli 2024.

Bron: automotive online

Tweede Kamer schiet bestuurders zware elektrische bestelbussen te hulp

Het is nog onduidelijk of VVD-minister Mark Harbers (Infrastructuur & Waterstaat) de motie van D66-Kamerlid Lisa van Ginneken gaat opvolgen.

De Tweede Kamer steunt een motie van D66-lid Lisa van Ginneken waarin staat dat bestuurders voorlopig geen C-rijbewijs nodig hebben om met hun zware elektrische bestelbussen (tot 4.250 kilo) te kunnen rijden.

Het vrachtwagenrijbewijs, rijbewijs C, is sinds deze maand vereist voor het besturen van elektrische bestelbussen waarvan het gewicht en de maximale lading samen meer dan 3.500 kilo bedraagt, een gewicht dat de nodige elektrische bussen overschrijden vanwege de zware accu’s.

Er was een tijdelijke regeling, maar deze liep voor nieuwe bestelauto’s op 1 oktober af. Deze vrijstelling maakte het mogelijk voor personen met alleen een B-rijbewijs om in elektrische bestelbussen tot maximaal 4.250 kilo te rijden. Deze uitzondering moest ervoor zorgen dat er meer elektrische bedrijfsauto’s kwamen en dat daarmee de uitstoot werd teruggedrongen. Voor al in gebruik zijnde voertuigen loopt deze regeling op 1 januari 2024 af.

Volgens de motie van Van Ginneken moet de tijdelijke vrijstelling terugkomen en verlengd worden tot er definitieve (nationale en Europese) kaders zijn vastgesteld. De motie is ondertekend door Kamerleden Habtamu de Hoop (PvdA), Harmen Krul (CDA) en Stieneke van der Graaf (CU). Het is nog onduidelijk of demissionair VVD-minister Mark Harbers (Infrastructuur & Waterstaat) de motie gaat opvolgen. Hij kan deze ook naast zich neerleggen.

Onzekerheid

De motie moet een einde maken aan een periode van onzekerheid voor fleetowners, leasemaatschappijen en ondernemers. ‘De aanschaf van zo’n rijbewijs kost duizenden euro’s en veel bedrijven hebben er de mankracht niet voor. Hun elektrische bussen zouden daardoor stil komen te staan. In plaats daarvan zouden ze moeten overstappen naar een wagenpark met voornamelijk diesels,’ zo schrijft BNR Nieuwsradio.

Uit cijfers van het RDC blijkt dat er in september zo’n 22 duizend volledig elektrische bestelbussen in Nederland rondreden. ‘Het gros blijft onder de 3.500 kilo, maar de grotere exemplaren met een fors batterijpakket voor een grote actieradius komen in de problemen,’ meldde het AD eerder deze maand.

De noodzaak voor ondernemers om hun vloot voor 2025 te elektrificeren groeit, onder meer door de komst van zero-emissiezones voor stadslogistiek (ZES) in 29 gemeenten en door het vervallen van de bpm-vrijstelling voor bedrijfsbusjes.

Bron: Automotive

Continue correcties doen afbreuk aan rittenregistratie

Als een ondernemer verklaart hoe hij bepaalde ritten in zijn achteraf opgestelde rittenregistratie had moeten opnemen, heeft deze registratie weinig bewijskracht.

Een ondernemer met accountantskantoor heeft een auto van de zaak. Deze accountant past geen bijtelling toe vanwege privégebruik van de auto van de zaak. Hij houdt wel een rittenregistratie bij. De Belastingdienst kan deze rittenregistratie echter lastig beoordelen. De ondernemer heeft namelijk de post-its weggegooid waar hij de kilometerstanden eerst op heeft genoteerd. De planning van zijn afspraken is evenmin bewaard. Vervolgens houdt de Belastingdienst een derdenonderzoek bij de dealer van de auto. Daarbij merkt de inspecteur zo veel verschillen op, dat hij niet gelooft dat de ondernemer minder dan 500 privékilometers heeft gereden. Daarom corrigeert hij de opgegeven winst met een bijtelling. De accountant gaat daartegen in (hoger) beroep. In hoger beroep overlegt hij een nieuwe rittenregistratie.

Dagelijks opgestelde administratie heeft meer bewijskracht

Hof Den Bosch stelt voorop dat de ondernemer overtuigend moet aantonen minder dan 500 privékilometer te hebben gereden. Aan een administratie die achteraf is opgesteld, komt minder bewijskracht toe dan aan een dagelijks bijgehouden kilometeradministratie. In deze zaak betwist de inspecteur de tweede rittenregistratie op diverse onderdelen. De accountant gaat in op de geconstateerde verschillen. Hij verklaart hoe hij de desbetreffende ritten in de nieuwe (tweede) rittenadministratie had moeten opnemen. Maar dat doet in de ogen van het hof afbreuk aan de door nieuwe (tweede) rittenadministratie en de daaraan toe te kennen bewijskracht. De accountant kan niet aantonen minder dan 500 privékilometers te hebben gereden. Daarom oordeelt het hof dat de bijtelling terecht is toegepast.

Wet: art. 3.20 Wet IB 2001

Bron: gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 12 juli 2023 (gepubliceerd 12 oktober 2023),

Kilometers woon-werkverkeer en zakelijke ritten registreren: vanaf 1 januari 2024 verplichte kost om grip te krijgen op CO2-uitstoot

Wie 100 of meer werknemers in dienst heeft moet vanaf 1 januari 2024 jaarlijks rapporteren over het zakelijke en woon-werkverkeer van je werknemers. Het doel van deze normerende regeling werk gebonden personenmobiliteit is om de gezamenlijke CO2-uitstoot van woon-werk en zakelijk verkeer met 1 megaton te reduceren.

Een onderneming moet rapporteren over alle zakelijke ritten waarvoor je werknemers een financiële vergoeding ontvangen óf waarvoor ze een vervoermiddel ter beschikking gesteld krijgt (zoals een auto van de zaak). In de rapportage moet het aantal kilometers, het gebruikte vervoermiddel en de soort brandstof staan vermeld. Jaarlijks levert de onderneming deze gegevens aan via een digitaal platform bij het RVO. Let op: het gaat alleen om de totalen van de hele organisatie. De individuele gegevens werknemers mogen niet worden vermeld.

Hoe verzamel je deze gegevens?
Het gaat dus niet om cijfers over de feitelijke CO2-uitstoot. Deze worden automatisch berekend op basis van de gegevens die de onderneming doorgeeft. Hoe je de juiste gegevens verzameld, wordt uitgelegd in een handreiking die het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft opgesteld. Je kunt deze gegevens nu al op vrijwillige basis invoeren via een digitaal formulier van RVO. Lees meer informatie op de website van de RVO.

Vanaf wanneer indienen?
In 2023 is het nog niet verplicht om te rapporteren. Wel is het sinds eind mei mogelijk om alvast vrijwillig gegevens indienen. Zo kun een onderneming zelf zien wat de CO2-uitstoot is van het woon-werk en zakelijke verkeer van zijn werknemers.

Maandag 1 januari 2024 is de deadline
Vanaf dit moment is het verplicht om te rapporteren. Het gaat net zoiets als bij een belastingaangifte: halverwege het volgende jaar wil de overheid de gegevens hebben van het jaar ervoor. In dit eerste geval moeten ondernemers die het aangaat de gegevens van 2024 uiterlijk 30 juni 2025 inleveren.

Waarom registeren?
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt over het verminderen van CO2-uitstoot. Dat kan door minder kilometers te rijden of meer gebruik te maken van fiets, OV of elektrisch vervoer. De overheid stelt werkgevers hiervoor verantwoordelijk. Dit omdat je als werkgever bepaalt hoe jouw werknemers reizen, bijvoorbeeld door een leaseregeling met de keuze voor een type auto en een type brandstof. Onderliggend doel van het besluit is dan ook om werkgevers bewuste keuzes te laten maken over verduurzaming van hun zakelijk verkeer.

Bron: rvo.nl

Aan achteraf gereconstrueerde kilometeradministratie komt minder bewijskracht toe

Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat X niet heeft doen blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.

X drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Sinds november 2014 rekent X een personenauto tot het ondernemingsvermogen. Hij gebruikt de auto ook privé en houdt gedurende de jaren 2015, 2016 en 2017 geen kilometeradministratie bij. In 2018 stelt de inspecteur een boekenonderzoek in bij de eenmanszaak. X overlegt een kilometeradministratie. De inspecteur constateert gebreken in de achteraf opgemaakte administratie als hij deze vergelijkt met de agenda, ook nadat hij kennis neemt van door X overgelegde bescheiden.

Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat X niet heeft doen blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Een administratie moet regelmatig worden bijgehouden om een goede vastlegging van de werkelijkheid te garanderen. Aan de achteraf gereconstrueerde kilometeradministratie komt derhalve minder bewijskracht toe dan aan een dagelijks bijgehouden administratie. Gelet op de door de inspecteur benoemde gebreken, tegenstrijdigheden en hiaten in de overgelegde kilometeradministratie, is X niet geslaagd in de op hem rustende verzwaarde bewijslast.

Bron: Taxlive

Bijtelling terecht bij inkomen dga gerekend, maar gemeente onzorgvuldig bij Tozo-aanvraag

De gemeente Zaanstad is door de rechtbank Noord-Holland op de vingers getikt over de aanvraag van een Tozo-uitkering door de dga van een broodjeszaak. Bij de vaststelling van zijn inkomen werd weliswaar terecht de bijtelling in aanmerking genomen, maar de gemeente was ook onzorgvuldig. Een eventueel negatief bedrijfsresultaat van de BV van de dga moet in mindering worden gebracht op de bijtelling om zijn inkomen voor de Tozo vast te stellen. Uit het bestreden besluit blijkt echter niet dat de gemeente dit heeft gedaan, constateert de rechtbank. De gemeente zal daarom binnen 8 weken een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van de uitspraak.

Vanwege de maatregelen rondom het coronavirus was de broodjeszaak van 15 maart tot 1 juni 2020 en van oktober 2020 tot 6 juni 2021 gesloten. De ondernemer vroeg daarom bij de gemeente een Tozo-uitkering aan, die werd toegekend over de periode van 1 maart 2020 tot en met 5 juni 2021. In augustus 2021 vroeg de gemeente de ondernemer zijn inkomensgegevens door te geven, zodat kon worden beoordeeld of hij de Tozo-uitkering terecht had ontvangen. Daarop stuurde de dga zijn salarisstroken, aangiften omzetbelasting van de BV en uitdraaien uit de winst- en verliesrekening aan de gemeente.

Bijtelling

De BV had in de periode waarvoor Tozo is toegekend een auto met een cataloguswaarde van € 65.990,- ter beschikking gesteld aan de dga. De door de ondernemer aan de gemeente toegezonden salarisstroken vermelden over 2020 een fiscale bijtelling voor het privégebruik van € 8.248,74. De salarisstroken over 2021 vermelden een bijtelling van € 1.374,79 per maand. Vanwege die bijtelling heeft de gemeente de aan de dga over de periode van 1 maart 2020 tot en met 5 juni 2021 verstrekte bijstand herzien en € 11.265,88 teruggevorderd.

De dga maakte bezwaar tegen dat besluit. Daarbij heeft hij erop gewezen dat nergens staat vermeld dat de bijtelling voor een auto in de weg staat aan het recht op een Tozo-uitkering. Bij de hoorzitting heeft hij ook aangevoerd hij in januari 2020 een knieoperatie heeft gehad waardoor hij in ieder geval vier maanden niet in de auto heeft kunnen rijden.

Nadat de dga gegevens over de knieoperatie heeft verstrekt, heeft de gemeente in bezwaar geoordeeld dat de knieoperatie een bijzondere omstandigheid was die maakte dat herziening van de Tozo-uitkering over de periode van 27 januari 2020 tot en met 31 mei 2020 niet aan de orde is. Wel heeft de gemeente vastgehouden aan herziening van de Tozo-uitkering over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 5 juni 2021 omdat het inkomen van de dga (de bijtelling) in die periode hoger was dan de voor hem geldende bijstandsnorm en de ondernemer redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat dit inkomen ook van invloed was op de Tozo-uitkering.

Rechtszaak: Tozo juist vastgesteld?

De gemeente Zaanstad stelt bij de daaropvolgende rechtszaak dat de bijtelling onder loon valt en daardoor een middel van bestaan voor de dga is. Het bedrijfsresultaat van de BV over de periode in geding is op € 0,- gesteld. Daar is de bijtelling bij opgeteld om tot het inkomen van de dga te komen.

Het betoog van de dga dat de gemeente de bijtelling voor het privégebruik van de auto ten onrechte als inkomen voor de Tozo heeft aangemerkt slaagt niet, oordeelt de rechtbank. Daarbij wordt onder meer overwogen dat de doelstelling van de Tozo is om zelfstandigen die met acute financiële problemen, een problematiek die vooral bestaat uit een tekort aan liquide middelen, worden geconfronteerd te helpen. Een bijtelling wegens privégebruik volgt uit een in het kader van de fiscale wetgeving gemaakte keuze en kan niet worden aangewend om te voorzien in noodzakelijke uitgaven. Dat alleen is echter niet voldoende om aan te nemen dat de wetgever ook op het punt van de bijtelling heeft willen afwijken van artikel 32 Pw. Uit de Nota van Toelichting blijkt immers dat de regelgever een bewuste keuze heeft gemaakt om artikel 32 van de Pw van toepassing te laten zijn op de inkomenstoets en om eventuele afwijkingen daarvan in het besluit vast te leggen. Nu de regelgever de bijtelling niet als afwijking heeft opgenomen in artikel 6 van de Tozo moet er dan ook van uit worden gegaan dat de regelgever die uitzondering niet heeft willen maken.

Inkomen juist berekend?

Toch komt de rechtbank tot het oordeel dat de gemeente bij het besluit tot herziening en terugvordering van de Tozo-uitkering het inkomen van de dga niet juist heeft vastgesteld.

Artikel 6, derde lid, van de Tozo bepaalt dat ten aanzien van de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een besloten vennootschap onder inkomen mede wordt verstaan de naar evenredigheid van het aantal zelfstandigen omgerekende nettowinst van deze rechtspersoon vermeerderd met de hierover verschuldigde vennootschapsbelasting.

In de Nota van Toelichting bij de Tozo wordt dit als volgt toegelicht:

Het inkomen uit het bedrijf dat in aanmerking wordt genomen betreft de netto beloning van de zelfstandige. Het gaat hierbij om de omzet minus de omzetbelasting, minus de zakelijke kosten en dan ook nog minus een forfait voor de belastingen. Bij kosten gaat het om directe en indirecte kosten. Directe kosten zijn direct gerelateerd aan gerealiseerde omzet. Bijvoorbeeld materiaalkosten, reiskosten, inkoopkosten van verkochte producten. Bij indirecte kosten gaat het om afschrijvingskosten van bedrijfsmiddelen, huur en administratiekosten.

In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en in afstemming met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Divosa heeft Stimulansz de Handreiking Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (Tozo) (de handreiking) opgesteld. In deze handreiking is eveneens uitgewerkt wat voor de Tozo moet worden verstaan onder het inkomen van de ondernemer als bedoeld in artikel 31 en 32 van de Pw. Op bladzijde 32 van de handreiking staat over de berekening van het inkomen van een directeur-grootaandeelhouder het volgende:

Een directeur groot aandeelhouder (DGA) is in loondienst van zijn BV. Dat is een groot verschil met een zelfstandige. De DGA voorziet met dat loon in zijn levensonderhoud, in tegenstelling tot de eigenaar van een eenmanszaak, die in zijn levensonderhoud moet voorzien door privéonttrekkingen uit de winst van zijn onderneming. Dit loondienstverband dat de DGA met zijn BV heeft, is een maandelijkse kostenpost voor de BV. Voor de DGA is het een maandelijkse inkomstenpost. De DGA ontvangt deze inkomsten als natuurlijk persoon.

Over het bedrag dat de DGA ontvangt, draagt de BV loonheffing af, zodat de DGA een netto bedrag ontvangt. Om het totale maandelijkse inkomen van een DGA te berekenen, worden het nettoloon van die maand en de inkomsten vanuit de BV (oftewel het bedrijfsresultaat, naar rato van het percentage van de aandelen van de DGA) van die maand, bij elkaar opgeteld. Daarbij komen dan nog eventuele uitkeringen en/of overige inkomsten. De inkomsten van een BV worden op dezelfde manier berekend als inkomsten uit eigen bedrijf (niet zijnde een vennootschap)

(…)

Om tot het totale inkomen van een DGA te komen telt u het nettoloon en het bedrijfsresultaat (naar rato van het percentage van de aandelen van de DGA) bij elkaar op.

Let op! Door de coronacrisis zal het, als de DGA het gebruikelijk loon vanuit de BV ontvangt (in ieder geval volgens de boekhouding), vaak gaan om een negatief bedrijfsresultaat. Daardoor zal de DGA zijn eigen loon niet of niet geheel kunnen uitkeren. De optelsom van het (gebruikelijk) loon en bedrijfsresultaat kan zelfs tot een negatief bedrag leiden. In dat geval stelt u de inkomsten uit de BV op nihil (0). Als u bij een DGA bijvoorbeeld alleen op de polisadministratie afgaat, zonder te kijken naar het bedrijfsresultaat, kunt u tot een verkeerde beslissing komen.

Onder het rekenvoorbeeld op bladzijde 33 van de handreiking staat:

De DGA heeft een nettosalaris uitbetaald gekregen van € 1.000. Dit wordt opgeteld bij het geconsolideerd inkomen uit de onderneming.

Dat betekent dat het totale inkomen voor de DGA in de maand november wordt vastgesteld op € 1.000 negatief. Dit bestaat uit € 2.000 aan negatieve inkomsten uit de BV’s (het geconsolideerde bedrijfsresultaat) en het bedrag van € 1.000 aan salaris dat is uitbetaald aan de DGA. Het inkomen voor de maand november wordt in het kader van de Tozo op nihil (€ 0) gesteld.

Onzorgvuldig

Op zitting heeft de vertegenwoordiger van de gemeente meegedeeld dat hij de handreiking bij het nemen van het bestreden besluit niet (bewust) heeft gevolgd. Het bedrijfsresultaat is vastgesteld op € 0,-. De bijtelling is daarbij opgeteld. De gemeente stelt dat hij de vrijheid heeft om het inkomen in deze en in andere zaken op deze wijze vast te stellen. De handreiking is namelijk geen wet en de gemeente is het niet eens met de inhoud van de handreiking.

De handreiking betreft een richtlijn, is geen juridisch instrument en bindt de gemeente inderdaad niet rechtstreeks. De uitvoering van de Pw ligt bij de individuele colleges van burgemeester en wethouders. Die hebben daarbij hun eigen bevoegdheid. De in de handreiking vermelde richtlijnen zijn mede daarom geen naar buiten werkende tot eenieder, die het aangaat, gerichte algemene regels.

De hiervoor uiteengezette toelichting in de handreiking over de manier waarop het inkomen van de directeur-grootaandeelhouder berekend wordt, is echter in lijn met de rechtspraak van de CRvB over het inkomensbegrip voor het Bbz 2004. Het is vaste rechtspraak dat voor de berekening van het netto-inkomen in het Bbz 2004 moet worden uitgegaan van de nettowinst, van de onderneming. In die berekening wordt de bijtelling voor het gebruik van een auto opgeteld bij het (eventueel negatieve) bedrijfsresultaat. De rechtbank ziet niet waarom dit voor de berekening van het inkomen voor de Tozo anders zou moeten zijn, ook al omdat ook het inkomen voor de Tozo moet worden vastgesteld op grond van 32 Pw en – net als bij het Bbz 2004 – (mede) moet worden uitgegaan van de nettowinst van de onderneming. Een eventueel negatief bedrijfsresultaat van de besloten vennootschap van de dga moet dan ook in mindering worden gebracht op de bijtelling om het inkomen van de dga voor de Tozo vast te stellen. Uit het bestreden besluit blijkt echter niet dat de gemeente dit heeft gedaan.

De gemeente heeft dan ook onjuist en onvoldoende onderzoek gedaan om tot herziening en terugvordering te besluiten. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid, zodat dit in strijd is met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2023:4915

Bron: Accountancy Vanmorgen

Onbelaste vergoeding voor opladen auto van de zaak bij woning: hoe zit het

Welke vergoeding mag een werkgever onbelast geven aan de werknemer die de elektrische auto van de zaak bij zijn woning oplaadt?

De Kennisgroep loonheffing algemeen van de Belastingdienst heeft de vraag beantwoord welke vergoeding een werkgever onbelast mag geven aan de werknemer die de auto van de zaak bij zijn woning oplaadt.

Voorbeeld

Aan een werknemer is een elektrische auto ter beschikking gesteld. De werknemer laadt de auto bij zijn woning op.

Voor het jaar 2023 geldt een prijsplafond voor alle huishoudens en andere afnemers met een kleinverbruikersaansluiting op elektriciteits- en gasnet of een aansluiting op een warmtenet. Het prijsplafond voor elektriciteit bedraagt (inclusief belasting) € 0,40 per kWh tot een gebruik van 2900 kWh. Voor het energieverbruik boven het plafond betalen huishoudens en andere kleinverbruikers het tarief uit het energiecontract.

Hoe hoog is de vergoeding die de werkgever onbelast mag geven aan de werknemer?

De werkgever kan een onbelaste vergoeding geven voor de werkelijke uitgaven van de werknemer (intermediaire kosten) of met hem een onbelaste zakelijke transactie sluiten.

Werkelijke kosten

De werkgever mag de integrale kostprijs van de elektriciteit onbelast vergoeden aan de werknemer.

De integrale kostprijs wordt bepaald door de variabele en vaste kosten van de werknemer te delen door het aantal door de werknemer verbruikte kWh. Tot die kosten kan ook een evenredig deel van de afschrijving van zonnepanelen behoren. Het prijsplafond voor energie kan de integrale kostprijs verlagen.

Zakelijke transactie

Als een werkgever en een werknemer afspraken maken over de doorlevering van energie onder zakelijke voorwaarden, vindt deze transactie ook plaats buiten de loonsfeer. Bij deze zakelijke transactie kan de werknemer ook de door zonnepanelen opgewekte energie meeleveren.

Intermediaire kosten

Een vergoeding voor intermediaire kosten vormt geen loon, voor zover de vergoeding niet hoger is dan het bedrag van de werkelijke uitgaven die de werknemer heeft gemaakt. De wet geeft geen definitie van intermediaire kosten. Volgens de Staatssecretaris van Financiën zijn intermediaire kosten uitgaven die de werknemer niet voor zichzelf doet, maar (1) namens de werkgever en (2) voor diens rekening.

Elektriciteitskosten = intermediaire kosten

Elektriciteitskosten die de werknemer betaalt aan zijn energiemaatschappij voor het opladen van de auto van de zaak zijn een voorbeeld van intermediaire kosten. De kosten van de auto zijn kosten van de werkgever.

In casu levert de werknemer als het ware elektriciteit door aan zijn werkgever. De vergoeding van deze kosten door de werkgever behoort niet tot het loon. De kosten bestaan uit de prijs die de werknemer verschuldigd is aan zijn energiemaatschappij voor de elektriciteit voor de auto van de zaak (kostprijs).

Voor zover de werknemer zelf – via eigen zonnepanelen – opgewekte energie meelevert zijn alleen de daarmee gepaard gaande kosten te beschouwen als intermediaire kosten.

Kostprijs elektriciteit

De vraag is of de kostprijs alleen bestaat uit de extra kosten die de werknemer is verschuldigd aan de energiemaatschappij of dat moet worden uitgaan van de integrale kosten per kWh. Volgens de kennisgroep moet je uitgaan van van de integrale kosten per kWh.

De uitgaven aan elektriciteit voor de auto van de zaak hangen voor de werknemer niet alleen af van de variabele kosten, maar ook van de vaste kosten. De prijs die de werknemer per kWh betaalt, wordt bepaald door zijn variabele en vaste kosten te delen door het aantal door hem verbruikte kWh. Tot die kosten kan ook een evenredig deel van de afschrijving van zonnepanelen behoren omdat afschrijvingen onderdeel uitmaken van de integrale kostprijs.

Prijsplafond

Bij de berekening van de integrale kostprijs moet ook rekening worden gehouden met het prijsplafond. Door toepassing van het prijsplafond kan de integrale kostprijs per kWh dalen en daardoor ook de vergoeding die de werkgever onbelast kan geven.

Openbare laadpaal

Als de werknemer voor het opladen van de auto van de zaak gebruik maakt van een openbare laadpaal bij zijn woning, kan de werkgever de kosten die de werknemer betaalt voor dat opladen, onbelast vergoeden.

Zakelijke transactie

Als een werkgever en een werknemer afspraken maken over de doorlevering van energie onder zakelijke voorwaarden dan vindt deze transactie ook plaats buiten de loonsfeer (zakelijke transactie). Bij deze zakelijke transactie kan de werknemer ook de door zonnepanelen opgewekte energie meeleveren. Ook in dat geval speelt de vergoeding zich af buiten de loonsfeer. Zie ook het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 6 september 2022:

“Bij gebruik van zonnepanelen kan een werkgever een vergoeding geven die overeenkomt met een bedrag dat de energiemaatschappij in rekening zou brengen. Een dergelijke overeenkomst heeft geen gevolgen voor de vaststelling van het loon en daarmee de loonheffingen.”

Er is geen sprake van een zakelijke transactie als de werkgever een vergoeding geeft op grond van een gemiddelde prijs vastgesteld door het CBS. In een volatiele markt is het niet aannemelijk dat een willekeurige derde zich zal vastleggen op een vaste prijs met een kans op een (groot) nadeel.

Hogere vergoeding dan zakelijke transactie of intermediaire kosten

Bij twijfel ligt het op de weg van de inspecteur om aannemelijk te maken dat sprake is van een hogere vergoeding dan een vergoeding onder zakelijke voorwaarden of van een vergoeding van de intermediaire kosten zodat de vergoeding tot het loon behoort. De vergoeding behoort dan niet tot het loon voor zover de werkgever het bedrag aannemelijk maakt van de integrale kostprijs van de door- en meegeleverde energie (intermediaire kosten) of van een vergoeding van die energie onder zakelijke voorwaarden.

KG:204:2023:7 Opladen auto van de zaak

Bron: Salaris Vanmorgen

Bijtelling voor minister Weerwind na privégebruik dienstauto

Minister Franc Weerwind (Rechtsbescherming) is de fout ingegaan door als burgemeester van Almere zijn dienstauto zeker vijf jaar lang te gebruiken voor privéritten en nevenfuncties. Dat melden de NOS en Omroep Flevoland.

Het verkeerde gebruik van de dienstauto is donderdagavond gemeld door Ank Bijleveld, die sinds het vertrek van Weerwind waarnemend burgemeester van Almere is. Bijleveld sprak met de gemeenteraad van Almere over het jaarverslag Integriteit van het college van burgemeester en wethouders. In het jaarverslag staat vermeld dat van 2017 tot en met 2021 ‘door één bestuurder in strijd met het Reglement dienstvervoer gebruik is gemaakt van de dienstauto voor privédoeleinden en voor niet-ambtsgebonden nevenfuncties’. Bijleveld gaf donderdag aan dat het om Weerwind ging, schrijft Omroep Flevoland.

‘Passende fiscale oplossing’

Hoeveel ongeoorloofde privéritten Weerwind heeft gemaakt is niet bekendgemaakt. Volgens waarnemend burgemeester Bijleveld gaat het in elk geval om meer dan 500 kilometer per jaar; de grens die de Belastingdienst hanteert waarboven privégebruik moet worden doorgegeven. De Belastingdienst kijkt nu naar ‘een passende fiscale oplossing’, meldt Bijleveld.

Reactie Weerwind

Minister Weerwind betreurt het dat hij als burgemeester verkeerd heeft gehandeld, zegt hij op zijn LinkedIn-pagina. De minister zegt dat hij ‘periodiek’ overzichten heeft aangeleverd bij de gemeente over hoe zijn dienstauto werd gebruikt voor privéritten of nevenfuncties en dat hij dacht daarmee volgens de regels te hebben gehandeld. ‘Ik betreur ten zeerste dat nu blijkt dat dat niet het geval was.’ Weerwind zegt hiervan op de hoogte te zijn gebracht door de gemeente Almere. Hij zegt dat hij ‘volledig bereid’ is mee te werken met het ‘herstellen van deze omissie’.

Bron: Omroep Flevoland/NOS/ANP

Eigenaar bedrijf mag zakelijke auto voor zacht prijsje overnemen

Een dga van een onderneming mag zijn auto van de zaak voor een fractie van de taxatiewaarde overnemen om daarmee de btw te drukken, zo oordeelt de rechtbank in Breda. Bepalend voor de btw-heffing is namelijk het factuurbedrag en niet de taxatiewaarde.

Een bedrijf koopt eind 2015 een prijzige Volvo: de rekening bedraagt 92.545 euro inclusief btw. Die btw wordt volledig als voorbelasting teruggevraagd. De auto wordt zowel privé als zakelijk gebruikt door de dga. Vijf jaar later neemt de man de auto over van de zaak voor de som van 2.624 euro, inclusief btw en rest-bpm van 124 euro.

Een dealer heeft de Volvo getaxeerd op 25.016 euro. Voor het verschil tussen de verkoopprijs en de taxatiewaarde hebben bedrijf en dga voor de vennootschapsbelasting, dividendbelasting en inkomstenbelasting bij de verkoop een verkapt dividend in aanmerking genomen. Hierover is dividendbelasting afgedragen en is ook inkomstenbelasting betaald.

Levering onder bezwarende titel

Bij de aangifte omzetbelasting ontstaat met de fiscus discussie over welk bedrag nu moet worden aangehouden: de taxatiewaarde of het factuurbedrag. De rechter moet er een oordeel over vellen en die komt tot de conclusie dat er sprake is van een levering onder bezwarende titel, omdat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de vergoeding en de prestatie, zijnde de levering van de Volvo. ‘Daarbij is niet relevant of die levering wordt verricht tegen een hogere of lagere marktprijs dan de normale marktprijs. Met andere woorden, het oogmerk van de leverancier en de koper is niet relevant.’ Ook de lagere prijs vanwege de aandeelhoudersrelatie is niet van belang. ‘Datzelfde geldt voor het gegeven dat is uitgegaan van een lagere prijs dan de normale marktprijs ter besparing van omzetbelasting.’

Geen misbruik van recht

Er is ook geen sprake van misbruik van recht: ‘Een belastingplichtige heeft het recht om zijn activiteit zodanig te structureren dat de omvang van zijn belastingschuld wordt beperkt. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van misbruik van recht. Het betreft hier geen samenstel van transacties met een kunstmatig karakter, maar een koop- en verkoopovereenkomst tussen belanghebbende en haar directeur waarbij de Volvo rechtstreeks wordt overgedragen tegen de overeengekomen vergoeding.’

Dividend is geen tegenprestatie

Tot slot overweegt de rechter dat dividend niet als tegenprestatie voor de omzetbelasting gezien kan worden omdat een rechtstreeks verband tussen de prestatie en het dividend ontbreekt. ‘Het bedrag van het dividend hangt gedeeltelijk af van het toeval en het recht op dividend hangt enkel af van het houden van aandelen. Daarom bestaat tussen het dividend en een prestatie, zelfs indien deze wordt verricht door een aandeelhouder die dit dividend ontvangt, niet het rechtstreeks verband dat noodzakelijk is om het dividend als de tegenprestatie van die prestatie te kunnen aanmerken.’

Rechtbank Breda, 20-12-2022

Bron Accountancy Vanmorgen